Hoofdstuk 1
mijn liefde voor het land
wordt door zijn bewoners
naar de kust gedreven
de zee is vrij maar niet
om te beminnen wat
varensgezellen ook
mogen beweren ik
zal mijn genegenheid
in valiezen laten
verzegelen en de
haag van haat doorlopen
de serpenten laten
toebijten tijdens mijn
absentie en reizen
I
Deze coupé is voor mij alleen. Alleen zo kan er vrede zijn. Het is een ruime coupé. De pluche banken zijn groot genoeg om languit op te liggen. Ik maak er niet op die manier gebruik van, daarvoor ben ik te waakzaam. Liggen is voor ’s avonds in de slaapwagon.
Als ze me daar willen verrassen moet dat maar. Je kunt niet alles voorkomen of tegenhouden, hoewel ik niet naar deze gedachte geleefd heb. In het begin was het moeilijk om in te slapen. Mijn armen waren zo stijf als de bedspijlen, mijn voeten zo koud als half ontdooide broden. De schaarse geluiden die mijn oren opvingen lieten zich moeilijk tot fantasieën uitsmeren en gerustgesteld werd ik vroeger door Bedouetje, mijn moeder, maar vroeger is iets van de zee.
Zwart-Wit heeft me geholpen. Hij is mijn persoonlijke bediende. Iedere avond was het zijn donkere hand die me mijn slaapdrankje aanreikte. De melk had een kalkachtige afdronk, na de laatste slok bewoog mijn tong stroef langs mijn tanden. Ik kon erop wachten; de slaap die als een estafetteloper de laatste resten ijzer uit mijn armen trok, mijn geweten gereduceerd tot een kleine verlichte waaier die gezellig schemerlicht verspreidde.
En ’s morgens was ik ijzerloos. Wel gevuld met cement, maar cement is minder vastberaden. Cement is trager en dommer dan ijzer. Cement is tevreden met een plaatsje op de bank en weinig stemmen op de gang.
Zwart-Wit brengt me pap en thee rond tienen. Nu ik ’s avonds na achten niets meer neem, kan ik ’s morgens zonder tegenzin eten.
De pap is koud, maar niet vies. De thee is ongezoet en van kruiden getrokken. Dat is maar beter ook. Ik moet fit zijn wanneer de trein stopt.
Een veelgenoemd pluspunt van cruises is het feit dat mensen gedwongen worden tot andere activiteiten of zelfs tot nietsdoen.
De reis die ik maak werd voor mij betaald. Er is me verzekerd dat de haltes geen betekenis hebben en dat ik de wagon mag verlaten wanneer me dat uitkomt. Dat houdt in (en dit is belangrijker) dat ik mag blijven zitten zolang ik wil, al was het de rest van mijn leven. De rest van mijn leven. Die woorden móet ik vermijden. Ze gaan zo hard trommelen als je niet oppast. Bij cruises is er betrekkelijk weinig te ondernemen. Maar toch nog te veel. Hier kun je lezen, naar buiten kijken, eten en slapen.
In een van de andere coupés logeert een vrouw met lang blond haar. Ik denk soms aan haar krullen. Ze glijden door mijn hand terwijl we kleine woorden wegen, maar niet zeggen. Ze glanzen op mijn kussen net voor de schemering me afvoert. Verder gaat het niet. Dat komt omdat ik aan de luiken denk. Luiken in plaats van vleugels, die onder de ruggen van vrouwen openklappen en mij aan de aarde ontrukken. De val op zich is niet zo erg. Het gaat erom waar je terechtkomt. De schaduwzijde van de maan is beslagen met mannen zoals ik, hun huid vergroeid met de dorre aderen van het oppervlak, vergeten voor altijd. Er was een tijd dat de wereld bestond uit luiken en gaten, maar dat is voorbij. Eerlijk gezegd geloof ik dat de rug van een vrouw net zo onschuldig kan zijn als de mijne, maar ik moet kalm aan doen met herwonnen terrein, dus denk ik aan haar krullen, haar vingers die een tandenborstel beethouden, haar hand die met lepels, vorken en messen in de weer is. Op die manier kan ze een vriendje van me worden.
Een vriendje dat ze in zichzelf zal herkennen wanneer we elkaar voor het eerst aankijken. Al mijn gedachten rondom haar zijn onschuldig gebleven. We kunnen daarmee beginnen en het daar ook laten. Dat van die luiken is onzin, ik weet het nu. Ik wil dat het onzin is.