Gedicht 16
we waren de enige bezoekers
van een winterslapend strandpaviljoen
beschut door onze paraplu’s rustten
we uit op het beregende terras
waar na verloop van minuten opnieuw
kunstige kleine achten rondom het
onuitgesprokene werden geschaatst
te laat als het was voor de weerloze
gebaren die ons ineenvlochten toen
we in het onvermoede land woonden
in het spaarzame licht dat zich aan de
wolken onttrok zag ik de schoonheid die
je jezelf nooit kon bekennen en vroeg
me af wat er van de mijne restte