Liefdesverslaving of moedercomplex?
Beschrijving:
De P.T.S.S. van de liefde is het vervolg op een boek dat in 1993 door uitgeverij ‘Contact’ werd gepubliceerd onder de titel: “Ellendige sex”.
Toen ik na de verschijning daarvan wilde beginnen aan een nieuw werk, maakte mijn toenmalige echtgenote mij dat onmogelijk. Ze gaf openlijk toe dat ze bang was dat mijn, nog te schrijven, werk meer vrouwen zou aantrekken. Een angst die haar altijd bezighield en die zo groot werd dat ze mij uiteindelijk verliet. In de vakliteratuur (ik was ooit N.A.P. gecertificeerd psychotherapeut), wordt dit wel het “I’ll leave you before you’ll leave me syndrome” genoemd.
Toen ze bij me wegging, nam ze ons twee jaar oude dochtertje mee, vroeg de volledige voogdij aan en kreeg die toegewezen. Zo stonden de zaken er toen voor, wat de rechtspositie van vaders betreft.
Het verdriet (ik zou er een ander woord voor gebruiken, maar dat bestaat niet in onze taal) dat mij toen aan een martelgang onderwierp die twee jaar zou duren, had een regelrechte connectie met wat mij als kind was overkomen: mijn vader, een officier bij de koopvaardij, kreeg tijdens het spelen van een voetbalwedstrijd een hartstilstand. Hij was niet meer bij te brengen. Mijn moeder verdween de volgende dag. Een vlucht of ‘fugue’ die in deze variant ook wel “pathologische rouw” genoemd wordt. Mijn grootmoeder ontfermde zich over mij.
In therapie heb ik, toen doodsdrift mij dagelijks in zijn greep hield, onderzocht wat er omhoog te halen was uit die periode. Niets. Dat hele jaar is inktzwart. Als zeemanskind, miste ik mijn vader niet, maar de verlating door mijn moeder maakte dat ik een gegeneraliseerde angststoornis opliep en uiteindelijk niet meer sprak. Een oplettende psychiater merkte dat op en gelaste mijn moeder de zorg voor mij weer op zich te nemen. Zij gehoorzaamde Het leven leek opnieuw te beginnen.
Ik ben mijn moeder, desondanks, altijd blijven zoeken in vrouwen die zelf getroost wilden worden. Daar was ik goed in. Dat me dit steeds opbrak, is terugkijkend, natuurlijk geen verbazingwekkend fenomeen.
De traumata uit het verleden noem ik ‘de zwarte locomotief’. Wanneer er in het hier en nu een gele NS-locomotief ontspoort in mijn gevoel, wordt de zwarte variant uit de duisternis gehesen en stoomt af op het nieuwe ongeluk. Wanneer die twee elkaar raken, kan ik een kortstondige depressie krijgen.
Vroeger duurden die periodes van neerslachtigheid langer, waardoor ik weken nauwelijks sliep.Daaruit vloeide een benzodiazepineafhankelijkheid voort. Ik raakte zwaar verslaafd aan slaapmiddelen en slikte, voor de gemiddelde arts, onvoorstelbare hoeveelheden. Ik schaamde mij en wilde dat ‘het beest’ ging liggen. Drie ontwenningstrajecten verder, ben ik nu ‘clean’.
Als therapeut heb ik gezien dat de meeste stukgelopen huwelijken teweeg zijn gebracht, doordat mensen geliefden ‘vonden’ die treffende gelijkenissen vertoonden met ouders waarmee ze nog een appeltje te schillen hadden. Dit boek geeft mijn eigen casuïstiek in deze weer. Daarnaast werd ik een aanhanger van de gedachte dat er geen grote liefde bestond. Een protest wellicht.
Door echter paradoxaal te gaan denken, kwam de overweging in mij op dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat wijzelf die positie van ‘de grote liefde’ bekleedden: dat het ‘ik’ een kapotgesmeten spiegel van het ‘ware zelf’ was en wij, als we wilden doorgronden wat dat laatste is, de lange weg terug naar het onaangepaste kind hadden te zoeken.
Dit lijkt in strijd te zijn met het Darwinisme dat ons reduceert tot degenen die het voortbestaan van de soort faciliteren, maar waarom zouden die twee uitgangspunten niet beide valide kunnen zijn?
Na het vertrek van mijn vrouw en kind (Wolkje kwam weer bij mij wonen op haar twaalfde, omdat de wet dit toestond), heb ik dertig jaar geen literatuur meer geproduceerd. Nu ben ik terug. De noodzaak daartoe heb ik op mijzelf herwonnen.
In mijn nog niet volledig voltooide boek, wil ik benadrukken dat het verleden nieuwe liefdes zal blijven doden en volgens mij gaat die theorie moeiteloos samen met de gedachte dat wijzelf onze werkelijke grote liefde zijn.
Fragment:
Ik zie Arlettes voorhoofdje nog voorbijgaan in het ziekenhuisbed, mijn hand die eroverheen streek. Haar verdriet. Mijn schoonmoeder keek naar ons tweeën en zei, nadat de deuren zich achter Arlette sloten: “Ik hoop iedere dag dat jullie weer bij elkaar komen”. Hoe pijnlijk ik het ook vind om met iemand anders om hetzelfde te huilen, dit keer was er geen ontkomen aan. We hielden elkaar kort vast, onhandig wankelend op de ziekenhuisgang die verder volkomen leeg was.
Het kindje, want dat is het na vijf maanden onweerlegbaar, was donker getint, had al haartjes, zo meen ik me te kunnen herinneren. Ik dwong mijzelf te kijken en ik hield het een paar seconden vol. Die volstonden voor de rest van mijn leven. En ik keek naar Arlette, zo bleek, zo mijn meisje. Er zijn tot op de dag van vandaag delen van haar die ik nog liefheb. Ze storen me niet. Ze bevestigen dat mijn liefde voor haar puur was. Dat het leven nooit goed wordt uitgelegd. Dat het volstrekt niet strookt met wat de volksmond erover uitkraamt.